Flaptekst:
De Eerste Wereldoorlog, een jonge schoolmeester staat voor het vuurpeloton, als deserteur veroordeeld tot de dood. Waarom is hij gedeserteerd? Wat heeft de jongen Marcus Verschoppen ermee te maken? En zijn moeder? Jan Vantoortelboom laat op onnavolgbare wijze zien hoe schuldgevoelens een leven kunnen ontwrichten.
Hoe kan schuldgevoel je leven veranderen, ontwrichten volgens de flaptekst? Kun je nog wel
verder leven en iets van geluk tegen komen als je vind dat je schuldig bent aan
de dood van je kleine broertje? En als je moeder dat ook vind, en daarom geen
contact meer met je heeft? De hoofdpersoon van dit boek leeft verder. Hij gaat
werken als schoolmeester in een plattelandsdorp, de baan is door zijn vader
geregeld. Heel sporadisch heeft hij contact met zijn vader, met zijn moeder
niet.
Als meester is hij een buitenstaander in het dorp, hij gaat niet naar de mis maar besteedt zijn zondagen aan wandelen door de omgeving.
Als meester is hij een buitenstaander in het dorp, hij gaat niet naar de mis maar besteedt zijn zondagen aan wandelen door de omgeving.
De hoofdpersoon David intrigeert me. Ik leef met hem mee, maar leer hem niet kennen. Hij moet
ongelukkig zijn, maar oogt evenwichtig en sterk. De korte omschrijvingen van
zijn nachtmerries geven je als lezer wel een beeld van de dingen waar hij mee
worstelt, evenals zijn terugblikken op vroeger. Hij constateert vooral veel, en
beschrijft wat hij ziet. Alleen bij het tegemoet treden van zijn leerlingen
neemt de hoofdpersoon je soms mee in zijn overwegingen.
Sommige scenes in zijn klaslokaal spraken me erg aan.
Bijvoorbeeld de situatie waarin hij zijn leerlingen, jongens uit het zesde
leerjaar, twee keer laat mikken op het portret van de Belgische Koning Leopold
III. Hij vindt namelijk dat de koning geen goed voorbeeld toont aan zijn volk
door de manier waarop hij met de bewoners van de vrijstaat Congo omgaat. De
jongens mogen met marbels of pekkels het glas van het portret stuk gooien. Net
als dat gelukt is komt de pastoor binnen, die ontzettend boos wordt en het
lokaal een ‘goddeloos hol’ noemt. Eerder in het boek heeft de hoofdpersoon ook
al tegen de pastoor gezegd wat hij vindt van het geloof, en ook nu zet hij de
man uit zijn lokaal. Dit maakt dat ik de meester de held van het boek vind, hij
durft zich te onderscheiden ten opzichte van anderen, ongeacht de gevolgen.
( Het is wel leuk, boeken die ik lees zijn vaak op de een
of andere manier een logisch vervolg op elkaar. Het vorige boek wat ik las ging over Spinoza. De
manier waarop Spinoza God en religie definieerde komt erg overeen met de
beschrijvingen van de meester over de Natuur: ‘Zie je die eenzame treurwilg
daar midden tussen die twee akkers? Met die lange, hangende takken. Straks weer
helemaal fris getooid in groene blaadjes.’ Hij knikte. ‘In die wezens leeft
mijn god,’ zei ik. ‘In het kloppende hart van die buizerd, in het stromende sap
van die boom’…”.)
Gaandeweg het boek merk je als lezer wat de gevolgen van
zijn houding zijn, in combinatie met in mijn ogen ook domme pech en het leven
in de verkeerde tijd. Dan is de meester al dood. Dit mag ik verklappen, want
als je het boek start lees je het al in het eerste hoofdstuk.
Moet ik het dan nog wel lezen, vraag je je misschien af? Ik
zeg JA. Om het prachtige verhaal, het mooie taalgebruik en zeker ook om de
mooie natuuromschrijvingen. Je wordt als het ware meegenomen op een van de
zondagse wandelingen van de hoofdpersoon. En wat zou ik hem graag moed hebben
willen inspreken onderweg.